Anna Mattheij

IDnr.1377, ° 15 januari 1656
VaderMathijs Mattheij ° voor 1630, + na 28 mei 1697
MoederAnna Frederici ° circa 1627, + 3 februari 1692
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselAnna Mattheij werd gedoopt op 15 januari 1656 Hasselt, [België].1 

bronvermelding(en)

  1. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.102 (p.183).

Maria Catharina Mattheij

IDnr.1383, ° 20 juni 1661
VaderMathijs Mattheij ° voor 1630, + na 28 mei 1697
MoederAnna Frederici ° circa 1627, + 3 februari 1692
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselMaria Catharina Mattheij werd gedoopt op 20 juni 1661 te Hasselt [België].1 

bronvermelding(en)

  1. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.163 (p.304).

Mathijs Mattheij

IDnr.1129, ° voor 1630, + na 28 mei 1697
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselMathijs Mattheij werd gedoopt voor 1630 te Hasselt [België].1 
HuwelijkHij huwde met Anna Frederici, dochter van Arnoldus Frericx en Anna Hoefmans, op 26 november 1652 te Hasselt [België].2 
DoopselHij was peter bij het doopsel van Elisabeth Van Millen op 20 juni 1656 te Hasselt [België].3
DoopselHij was peter bij het doopsel van Arnoldus Millen op 19 januari 1658 te Hasselt [België].4
DoopselHij was peter bij het doopsel van Maria Liefsoons op 22 november 1658 te Lummen [België]; Maria vormt met Anna een tweeling. Zij wordt door de vroedvrouw Margaretha Robijns 'uit noodzaak' gedoopt vlak na de bevalling. Getuigen daarvan waren Joanna Iven, Anna Spuns en Joanna N. Achteraf wordt het doopsel in de kerk bevestigd door Adrianus Remen. Er wordt ook vermeld dat vader Arnoldus van Nieuwerkerken is.1 
LeningDe leningsovereenkomst van Jan Lambrechts met Petrus Frederici, geacteerd te Lummen [België] op 11 maart 1660, verwijst naar Mathijs Mattheij als betrokken partij; 800 gulden Brabants. 
ErfenisJoannes Frederici en Mattheus Fredrix waren, samen met Mathijs Mattheij, op 20 juli 1666 te Hasselt [België] erfgenamen van Arnoldus Frericx en Anna Hoefmans. De akte verwijst ook naar Arnoldus Liefsoons en Arnoldus Millen als betrokken partij. Ze vermeldt verder ook Petrus Bus en Catharina Frederici. De akte luidt als volgt: 'Op 20 juli 1666 zijn voor mij Notaris en getuigen hieronder geschreven persoonlijk verschenen en gecompareerd Eerwaarde Heer en Meester Joannes Fredrix, Mathijs Fredrix, Joris Fredrix, Mathijs Matheuwis als man en momber van zijn vrouw Anna Fredrix, Aerdt Liefsoons als man en momber van zijn vrouw Maria Fredrix geassisteerd door Aerdt Bus, mede sprekende voor zijn andere zusters en broers, voorkinderen van de voornoemde Maria Fredrix, bij haar verwekt door Peeter Bus zaliger, en Aerdt Millen als vader en momber van zijn kinderen Renier, Anna, Lijsbeth en Catrien Millen, verwekt uit de schoot van Catlijn Fredrix. Samen kinderen en representanten van Aerdt Fredrix en Anna Hoefmans, beide zaliger. De goederen, cijnzen en renten die voornoemde ouders hebben achter gelaten, zijn na rijpe deliberatie en langdurig beraad in zes gelijke delen verdeeld, aangeduid met de letters A, B, C, D, E en F.
Na hierover gekaveld te hebben is het eerste deel, aangeduid met de letter A, gevallen aan Aerdt Liefsoons, zowel voor hem en zijn kinderen verwekt bij Maria Fredrix als voor de kinderen bij haar verwekt door Peeter Bus, bestaande uit de volgende percelen van erven en renten, te weten de winning waar Aerdt voornoemd woont Het bestaat uit twee ‘moeshoofkens', de dries of boomgaard, de ene gelegen te Groenlaren in Lummen, geschat op 800 gulden, de andere geschat op 400 gulden bl, de onderste Scijnenshof geschat op 600 gulden bl, de bovenste Scijnenshof, bovenop de lasten die erop staan, geschat op 900 gulden bl, het Wauterken geschat op 150 gulden bl, de Langenhof geschat op 250 gulden bl, het Passebosken geschat op 100 gulden bl, het Quaetbleuxken geschat op 100 gulden bl, het voorste Edbrouck geschat op 800 gulden bl, de Jonckhanensbampt geschat op 400 gulden bl, en het Peeterbrouxken geschat op 200 gulden bl. Vervolgens 27 gulden en vijf stuivers bl jaarlijkse rente en nog eens 25 gulden bl jaarlijks, beide staande op de gemeente Lummen. Verder 3 gulden bl jaarlijks op de panden van Jaspert Poelmans, ook van Lummen. (Nota: een totaal van 4700 gulden bl voor de onroerende goederen en 55 gulden en vijf stuivers bl jaarlijks aan renten).
Het tweede deel aangeduid met de letter B is gevallen aan Aerdt Millen voor zijn voornoemde kinderen, bestaande uit de hierna volgende percelen van erven en renten, te weten de winning van Aerdt Corthauts met het land, moeshof en boomgaard, te Groenlaren in Lummen gelegen, geschat op 300 gulden bl, de Heusarens geschat op 400 gulden bl, de Vrauwkenshof geschat op 200 gulden bl, het Heijken tegenover de voornoemde winning gelegen geschat op 100 gulden bl, de Reu geschat op 1000 gulden bl boven de last van een vat koren jaarlijks, de Huijsmansschom geschat op 400 gulden bl, het achterste Edbroek geschat op 600 gulden bl, het meken geschat op 200 gulden bl en de Gielisbampt geschat op 300 gulden bl. Vervolgens 7 gulden bl jaarlijkse rente op de panden van Aerdt Aerts van Leuven, 8 gulden bl jaarlijks op de panden van Frans Rubens van Stevoort, op de panden van Jan Vos van Spalbeek 16 gulden bl jaarlijks, op de panden van Jan Munters op de Kempense Heide drie vaten koren jaarlijks geschat op 4 gulden en 10 stuivers bl, op de panden van Jan Van der Linden van Schulen 7 gulden bl jaarlijks, op de panden van Jan van Tilborch 13 gulden en 14 stuivers bl jaarlijks en de panden van Hendrick Cleersnijders van Stevoort 25 gulden uit 50 gulden jaarlijks. (Nota: een totaal van 3500 gulden bl aan de onroerende goederen en 81 gulden en 4 stuivers bl jaarlijks aan renten).
Het derde deel aangeduid met de letter C is gevallen aan Mathijs Fredrix, bestaande uit de volgende percelen van erven en renten, te weten de winning, moeshof en de hof erachter gelegen in het Oostereinde van de Vrijhijt Lummen, geschat boven de lasten op 1300 gulden bl, het Lindekensveld achter het dorp geschat op 150 gulden bl, de Eijkenstock geschat op 300 gulden bl, de Berch geschat boven de last van een half vat koren aan Mr. Peeter Fredrix op 200 gulden bl, de Hoeleijcke geschat op 100 gulden, het hofken achter Deckers, het Stenaershofken en de Huijgenbos samen geschat op 250 gulden bl, de hoeve op het Oostereinde geschat boven de lasten van één 'kop' jaarlijks op 10 gulden bl, het Edbrouck achter het bos geschat op 800 gulden bl, de beide ‘bempdekens’ geschat op 400 gulden bl boven de last van 3 gulden jaarlijks onder correctie aan de kerk van Lummen, en het voorste en achterste middelbroek geschat op 400 gulden bl. Vervolgens 12 gulden bl jaarlijks op de panden van Lambrecht Jans, op de panden van Jan Hauen van Linkhout 3 gulden bl jaarlijks, op de panden van Peeter Klockluijders van Lummen 3 gulden bl jaarlijks, op de panden van Marten Wauters van Leuven 3 gulden bl geld en munten en 8 gulden bl jaarlijks, makende tesamen 13 gulden bl, op de panden van Hendrick Motmans van Kortessem 20 gulden uit 35 gulden bl jaarlijks, op de panden van Aerdt Klocklijers van Lummen 3 gulden jaarlijks, op de panden van Anthoon Lemmens van Molem 3 gulden bl jaarlijks, op de panden van Vaes Swaelen en Hendrick Remen van Geneiken 4 gulden bl jaarlijks en op de panden van Mr. Jacob Clerx van Lummen 6 gulden jaarlijks. (Nota: een totaal van 3910 gulden bl aan onroerende goederen en 65 gulden bl jaarlijks aan renten).
Het vierde deel aangeduid met de letter D is gevallen aan Joris Fredrix, bestaande uit de volgende percelen van erven en renten, te weten de hofstad in het dorp van Lummen, schuur, stalleken en moeshof geschat boven de lasten op 600 gulden bl, de heide met het bos erbij en de Kerckenbempt geschat boven de lasten van 3,5 vaten koren en 15 stuivers jaarlijks aan het begijnhof van Diest, op 1000 gulden jaarlijks, den Ikert geschat op 150 gulden bl, de helft van de schom van Marie Lijnen geschat op 50 gulden, den Peijl in Gestel met het bos en de bomen geschat op 400 gulden bl, het nieuwe bleuck dat Marten Wauters huurt geschat op 300 gulden bl, het Lindekensveld in Laren geschat op 150 gulden bl, de Langenbampt geschat op 600 gulden bl, de andere bampt in Laren die Aerdt Corthauts huurt geschat op 500 gulden bl. Vervolgens 12 gulden jaarlijks op de panden van Jan Roelants van Stevoort, op de panden van Hendrick Motmans van Kortessem 15 gulden zijnde de rest van 35 gulden jaarlijks, op de panden van Lucas Smans van Tiewinkel 5 gulden bl jaarlijks, op de panden van Michiel Reijnders van Lummen 3 gulden 10 stuivers bl jaarlijks, op de panden van Meuwis Scepers van Leuven 3 gulden 10 stuivers jaarlijks, op de panden van Willem Thonis van Gestel 5 gulden bl jaarlijks, op de panden van Peeter Engelbrechts van Tuijlt 10 gulden bl jaarlijks, op de panden van Catlijn Timmermans van Linkhout 15 gulden 10 stuivers jaarlijks en op de panden van Heer Laurens van Meuwen van Schulen, nu Jan Hoens 2 gulden 10 stuivers jaarlijks. (Nota: een totaal van 3750 gulden bl voor de onroerende goederen en 72 gulden stuivers bl jaarlijks aan renten).
(In de marge staat de volgende nota). Joris Fredrix heeft van zijn moeder reeds 25 gulden jaarlijks genoten en hiermee is al rekening gehouden).
Het vijfde deel aangeduid met de letter E is gevallen aan Mathijs Mateuwis, bestaande uit de volgende percelen van erven en renten, te weten de Baltishoeve in Tuijlt geschat op 1200 gulden bl, het Bausenhofken in Kermt geschat op 100 gulden bl, het Mishooffken in Tuijlt geschat boven de lasten op 400 gulden bl, de bempt en het land ernaast in Busselken te Stevoort gelegen geschat boven de last van 16 stuivers jaarlijks op 1000 gulden bl; het Scossautbos in Mellaar geschat op 100 gulden bl, de bempt omtrent Heusden geschat op 200 gulden bl, de schom in Linkhout geschat op 150 gulden bl, het broek achter de molen te weten de bampt op de Demer in het Lummens broek, de wisselbampt tegen Peeter Aerts en de Rausen Penninck tesamen geschat op 300 gulden bl, de Goorkuijlen geschat op 50 gulden, het eikenbos achter Kuringen geschat boven de lasten van 37 stuivers jaarlijks en de drie bomen die daar uit gehouwen moeten worden op 300 gulden bl. Vervolgens op de panden eertijds van Claes Bijsmans nu Jan Vrerix en consorten 15 gulden bl jaarlijks, op de panden van Mathijs Joris van Lummen 35 gulden bl jaarlijks, op de panden van Hendrick Greffers van Linkhout 2 gulden bl jaarlijks, op de panden van Jan van Schoenbeeck van Linkhout 3 gulden bl jaarlijks, op de panden van Hendrick Slegers van Stokrooi 2 gulden bl jaarlijks, op de panden van Jan Coex van Kermt 4 gulden bl, op de panden van Jan Peermans nu van Jan Engelen van Linkhout 4 gulden 12 stuivers bl jaarlijks, op de panden van Govert Slaechs van Linkhout nu van Jan Spilborch van Linkhout 4 gulden 12 stuivers bl jaarlijks, op de panden van Hendrick Cleersnijders van Stevoort 25 uit 50 gulden bl jaarlijks. (Nota: een totaal van 3800 gulden bl voor de onroerende goederen en 95 gulden 4 stuivers bl jaarlijks aan renten).
Het zesde deel aangeduid met de letter F is gevallen aan Eerwaarde Heer Jan Fredrix, bestaande uit de volgende percelen van erven en renten, te weten het huis en aanhang in Hasselt gelegen ‘daar de condividenten elders uitgestorven zijn’ geschat met de last van 17 gulden en 12 stuivers min één oort op 3000 gulden bl, de Jorisbleuck in Geneiken geschat op 400 gulden bl, het land in Geneiken dat Hendrick Van den Velde huurt geschat op 200 gulden bl, het land in Bolderberg met een rente van 8 gulden jaarlijks aan Peeter Pinxten geschat op 500 gulden. Vervolgens op de panden van Jaspert Mantels van Zonhoven 25 gulden 5 stuivers bl jaarlijks, op de panden van Hendrick Swinnen van Kermt 20 gulden 10 stuivers bl jaarlijks. Een stuk land buiten de Trichterpoort gelegen met de daarop staande vruchten geschat boven de last van 4,5 vaten koren op 200 gulden bl, op de panden van Tielman Van Heele van Lummen nu van Jan Fredrix 6 gulden bl jaarlijks, op de panden van Jan van Schoenbeeck van Hasselt een vat koren jaarlijks geschat op 30 gulden en op de panden van Lucas Geerts van Leuven 1 gulden jaarlijks. (Nota: een totaal van 4300 gulden bl voor de onroerende goederen en 82 gulden 15 stuivers bl jaarlijks aan renten).
Zo gesteld en gekaveld heeft iedereen zijn deel gekregen met als getuigen de eerzame Lambrecht Kelleneers en Margriet Wijsenraets. Was getekend: Cor. Caproens.5'
CivielrechtHij en Joannes Frederici waren te Hasselt [België] betrokken bij de volgende volgende civiele rechtzaak op 2 juni 1673: 'Wederantwoord en additionele eisen
Van Eerwaarde Heer Joannes Fredrici
aan Matthijs Mattheusens
2 juni 1673
De Eerwaarde Heer 'reconvenient' heeft 'geaviseert' over het antwoord en de additionele eis vanwege Matthijs Mattheusens van 20 februari 1671. Hij zal hem op de best mogelijk manier conform de wet antwoorden en wel als volgt.
Ten eerste. Dat het 'temerairlijck' dient ontkend te worden dat de rente van 25 gulden jaarlijks uit de afzonderlijke 'cavelinge', voortkomt uit het testament van de vader van hun respectievelijke 'collitiganten', waarbij alle kinderen uitgenomen de verweerder en Matthijs Fredrix zulke rente toegewezen kregen.
Ten tweede. Dat tegelijk ook 'temerairlijck' ontkend wordt, om reden van de voornoemde 25 gulden jaarlijks, dat het deel van de heer verweerder ongelijk en slechter is dan de andere delen, wat bij een juiste berekening van de deling zal worden bevestigd.
Ten derde. Dat het aanbod een 'mangelinge' van aandeel en rente niet gegrond is, omdat de heer reconvenient zijn huis en andere goederen uit de deling 'notabiliter' heeft verbeterd.
Ten vierde dat hij niet kan verhinderen dat door partijen beweerd wordt dat de heer verweerder de deling zou hebben gecompromitteerd door zijn deel op voorhand uit te kiezen.
Ten vijfde. Dat zulks bovendien niet blijkt uit voornoemde scheiding en deling. Dat het de heer verweerder niet zal verhinderen om rekening te houden met het testament van zijn ouders om gelijke delen en ontlastingen te hebben.
Ten zesde. Dat de heer verweerder ook ontkent wat over hem 'calumnieuselijck' wordt beweerd als zou hij de ontlasting van de aanlegger niet zou hebben gedaan. Sinds geruime tijd heeft hij vrouwe abdis Van Herckenroije betaald wat blijkt uit de ondertekende kwitantie bij akte van 28 september 1670, die hier wordt getoond.
Ten zevende. Betreffende de additionele eis van de aanlegger, antwoordt de heer verweerder als volgt.
Ten eerste. Dat er nog een aantal meubelen en andere zaken overblijven.
Ten tweede. Dat de heer verweerder met recht in het huis van zijn ouders zaliger gebleven is, er gewoond heeft en nog woont. Dat hij de meubelen die zijn moeder zaliger hem nagelaten heeft, niet meer zelf gebruikt. Wat de 'meerrest' betreft heeft de aanlegger daar zijn part en deel van gehad, behalve van enkele resterende meubelen, die de heer respondent al dikwijls aangeboden heeft om ze te verdelen.
Ten vierde. Dat de 'gementioneerde' meubelen al verdeeld zijn, wat niet geldt voor het koren en andere granen, alsook kisten en 'schapraijen', die ook bij testament van zijn moeder aan hem zijn nagelaten.
Ten vijfde en zesde bekent hij een bed te hebben gekocht voor 20 gulden alsook een ‘koije’ ter waarde van 30 gulden, waarvoor hij ook een rechtvaardige tegenprestatie heeft geleverd.
Ten zevende. Dat het oude geld in waarde ongeveer 6 gulden bedraagt en dat het zilverwerk consisteert in drie zilveren bekers en drie zilveren lepels, welke hij dikwijls aangeboden heeft om ze te verdelen ter compensatie van de kuipen, het hooi en stro.
Ten achtste ontkent de heer verweerder dat hij voor zichzelf meubels heeft gekocht. Tegelijk ontkent hij dat hij de aanlegger zijn aandeel zou geweigerd hebben. Hij kan zijn deel komen halen mits hij de verweerder vergoed voor wat hij hem schuldig is.
Ten negende. Dat hij het register goed in orde heeft gehouden. De aanlegger heeft dit register kunnen inspecteren en een kopie krijgen, hetgeen hem nooit is geweigerd en nooit zal geweigerd worden.
Ten 10de. Dat hij het ontvangen van de verlopen renten steeds correct heeft gedaan op basis van het voornoemde testament.
Ten 11de. Negatief en 'meritiseert' geen antwoord.
Ten 12de. De heer verweerder geeft toe dat het opmaken van een staat (van ontvangsten) op zich heeft laten wachten, maar hij ontkent dat hij 200 gulden heeft ontvangen die de aanlegger of andere broers en zusters zouden moeten ontvangen hebben.
Ten 13de. Dat hij te goeder trouw zulks nooit beweerd heeft.
Ten 14de. Dat de aanlegger ten tijde van de deling 'difficultijt' maakte om een 'vrindelijcke' deling te accepteren en dat hij aan de heer verweerder om hem te 'induceren', beloofd heeft hem tegemoet te komen. Hetgeen hij ook gedaan heeft door hem een half stuk wit linnen laken te geven en voorts nog een tafel uit zijn huis gehaald heeft en aan de verweerder bij testament gelaten.
Ten 15de. Dat hij de premisse niet gelooft. De conclusie 'qualijck' is bij te treden vanwege de ongefundeerde verklaringen en argumenten. De heer verweerder zal een wettelijk correct antwoord formuleren. Bij ontkenning zal er bewijs worden geleverd en hij zal zeker niet op een 'superflue' toon over andere betrokkenen spreken.

Ten eerste. Dat het waar is dat Ardt Fredrix, de vader van de respectievelijke 'collitiganten' op 8 januari 1655 zijn testament gemaakt heeft voor Eerwaarde Heer Jaspart Van Hilst, in zijn leven kapelaan en één van de heren van de sengereij 'superflue'van de kerk van Sint Quinten binnen deze stad.
Ten tweede. Dat hij in hetzelfde testament 25 gulden jaarlijks heeft toegezegd aan ieder van zijn kinderen, uitgezonderd aan zijn zoon Matthijs Vrerix, omdat aan deze door zijn grootvader Matthijs Hoofmans duizend gulden waren overgemaakt.
Ten derde. Dat de aanlegger zoals ook de andere respectievelijke zusters en broers volgens het voornoemd testament elke 25 gulden jaarlijks genoten hebben, uitgezonderd de heer verweerder en voornoemde Matthijs Vrerix.
Ten vierde. Dat het aantoonbaar is dat Ardt Liefsoons op de gemeente Lummen, Ardt Millen op de panden van Hendrick Cleersnijders van Stevoort uit een rente van 50 gulden jaarlijks, Joris Fredrici die tijdens het leven de kapitaalsvergoeding van 25 gulden jaarlijks kreeg van Henrick van Kan, dit toen zijn moeder nog leefde, en ook de aanlegger een rente kreeg van 25 gulden jaarlijks op panden van Hendrick Cleersnijders van Stevoort, dit uit een rente van 50 gulden.
Ten vijfde. Dat diezelfde Ardt Liefsoons, Ardt Millen en de aanlegger deze renten van 25 gulden jaarlijks samengesteld hebben, zodat met een afzonderlijke 'cavelinge' deze renten terug bij hen zijn terecht gekomen, waarbij de heer verweerder uitgesloten werd.
Ten zesde. Dat bij de deling iedereen een rente van 25 gulden is toegewezen, behalve aan de heer verweerder.
Ten zevende. Dat diezelfde afzonderlijke deling gebeurd is nadat de verdeling is gebeurd van de onroerende goederen die hun ouders hadden achtergelaten. En dat nadien de gezamenlijke deling gewijzigd is met inbreng van de voornoemde afzonderlijke deling.
Ten achtsten. Dat de 25 gulden jaarlijks bij wijze van legaat aan elk van de kinderen is toegewezen, behalve aan Matthijs Vrerix, en dit ten persoonlijken titel.
Te negende. Daarom komt deze 25 gulden ook aan de heer verweerder toe.
Ten tiende. Dat hij 'expresselijck' ontkent dat hij die zelf heeft gehad of op enige manier genoten zou hebben.
Ten 11de. Dat de aanlegger van rechtswege 'veroblligeert'aan de heer verweerder ten minste proportioneel te vergoeden voor die 25 gulden jaarlijks of het kapitaal zelf.
Ten 12de. Om aan te tonen dat de heer verweerder hier recht op heeft, wordt verzocht beiden akten voor te leggen.
Ten 13de. Dat het deel aangeduid met de letter C, toegewezen aan Matthijs Vrerix, die ook geen rente van 25 gulden heeft genoten, omdat hij door zijn grootvader al voordien was bevoordeeld, moet ook vergeleken worden met het deel van de aanlegger, aangeduid met de letter E.
Ten 14de. Als er gerekend wordt met de waarde van de gronden in de deling gespecificeerd en de renten, de 25 gulden jaarlijks inbegrepen, gewaardeerd aan ‘de penning 20’ (nvdr. aan 5% intrest).
Ten 15de. Dat betekent dat het deel van de aanlegger een kapitaal van 5704 gulden waard is.
Ten 16de. Dat het deel van Matthijs Vrerix 5260 gulden bedraagt, hetgeen 444 gulden lager is.
Ten 17de. Als het deel van de heer verweerder vergelijken wordt met het deel van de aanlegger, kan worden vastgesteld dat die ook niet van 25 gulden genoten heeft.
Ten 18de. Bij een juiste berekening zal de waarde van het deel van de heer verweerder 5385 gulden bedragen en het deel van de aanlegger 5704 gulden, hetgeen 319 gulden meer is.
Ten 19de. Dat het daarom niet erg waarschijnlijk is dat bij de respectievelijke collitiganten en andere zusters en broers zulke ongelijke delen gemaakt zouden zijn.
Ten 20ste. Dat hij een degelijke kennis van de situatie, en dat hij de erven en renten met gezond verstand bekeken heeft.
Ten 21ste. Dat het de aanlegger en zijn vrouw genoegzaam bekend is dat de verweerder geen 25 gulden jaarlijks genoten heeft.
Ten 22ste. Dat de aanlegger alle mogelijke 'cavillatiens'gezocht heeft om deelsgewei een compensatie te krijgen van 9 gulden jaarlijks zoals dit in zijn eisen nogmaals vermeld werd.
Ten 23ste. Om verder de additionele eisen van de aanlegger te bespreken is het belangrijk te vermelden dat hun vader zaliger hun moeder zaliger Anna Hoofmans heer en meester gemaakt heeft van al zijn goed en renten.
Ten 24ste. Dat de voornoemde Anna Hoofmans in een testament haar uiterste wil heeft vastgelegd en dit voor Eerwaarde Heer Arnoldus Gielen, in zijn leven pastoor van deze stad.
Ten 25ste. Dat ze in dat testament aan de heer verweerder alle verlopen renten tot aan haar sterfdag nagelaten heeft, om daarmee de 'timmer' te laten optimmeren, die ze gekocht had.
Ten 26ste. Dat ze 'desgelijx' aan hem heer aanlegger het bier, dat in haar kelder stond, een dozijn 'servetten', een half dozijn handdoeken, het paar 'slaepelaeckens', ‘half gepaert ende ongepaert’.
Ten 27ste. Voorts een tafel op de kelderkamer, het hout, hooi en stro, boter en vlees, koren, boekweit, gast, haver, mest, al haar lakens, en het huis waar zij woonde, voor de som van 85 gulden jaarlijks en in de rest mee te delen zoals de andere kinderen.
Ten 28ste. Dat zij in hetzelfde testament aan haar dochters Maria en Anna Vrerix, de huisvrouw van de aanlegger, haar linnen en wollen kleding, terwijl de andere kinderen 25 gulden zouden krijgen.
Ten 29ste. Voor de zekerheid wordt het genoemde testament en de daarbij gevoegde 'codicille' aan de hand van een kopie van het origineel door 'scabinus' Caprouns ondertekend document, geschreven door wijlen pastoor Gielkens en door hem met zijn handtekening voor echt verklaard.
Ten 30ste. Dat hij in hoofde van zijn vrouw van het voornoemde linnen en wollen kleding genoten heeft en daardoor het voornoemde testament geapprobeert heeft.
Ten 31ste. Dat de heer verweerder diverse keren de aanlegger ontboden heeft om de resterende meubels in zijn antwoord vermeld, ten belopen van zijn deel te komen halen. En dat hij heer aanlegger dit onder ‘solemnelis godt’ niet zou durven ontkennen.
Ten 32ste. Dat hij heer verweerder volgens het voornoemde testament van zijn moeder ook enkele verlopen renten heeft 'opgemaent', waarvan hij diverse sommen heeft uitgegeven.
Ten 33ste. Dat hij eveneens diverse keren geld heeft uitgegeven ten behoeve van zijn moeder zaliger, wat eigenlijk een gemeenschappelijke last voor alle condividenten zou moeten zijn.
Ten 34ste. Dat het waar is dat hun moeder tijdens haar leven een proces begonnen is in Lummen tegen een zekere Pieter Tielens, wat nog steeds onbeslist hangende is.
Ten 35ste. Dat zijn moeder enkele jaren voor haar dood ziek geweest is. Dat ze in het laatste jaar zo ziek was dat ze haar huis niet meer uit kon gaan.
Ten 36ste. Dat hij heer verweerder diverse keren voor haar is opgetreden, in Lummen, Diest en elders. Dat hij geld uitgegeven heeft voor dat proces en voor andere zaken;
Ten 37ste. Dat hij toentertijd alle jaren zaken heeft gedaan zoals dat genoegzaam bekent is voor de aanlegger. Dat hij voor haar geld heeft uitgegeven en dat hij zulks onder eed niet zou durven ontkennen.
Ten 38ste. Dat hij heer verweerder alle relieven in naam van alle erfgenamen als een goede beheerder heeft behandeld.
Ten 39ste. Dit alles kan worden vestgesteld uit de rekeningen van de heer verweerder, die hier voorgelegd worden.
Ten 40ste. Dat de aanlegger zal kunnen veststellen dat hij de heer verweerder meer schuldig is dan hij van deze laatste eist of naar recht kan eisen.
Ten 41ste. Want het bedrag dat hij van hem heer Frederici kan ontvangen bedraagt niet meer dan 760 gulden 10 stuivers, terwijl er 1320 gulden en 11 stuivers zijn uitgegeven.
Ten 42ste. Wanneer van die 1320 gulden en 11 stuivers 760 gulden 10 stuivers afgetogen wordt, dan blijft de som van 550 gulden 1 stuiver te betalen.
Ten 43ste. Ter bevestiging stelt de heer verweerder dat hij een eerlijke priester is, die onder geen beding aanspraak zou maken op iets wat hem niet toekomt, en dit voor god en in eer en geweten.
Ten 44ste. Dat hij heer verweerder zijn 'deuchdelijcken' eed aanbiedt dat alles juist is 'verdichijt' en door zijn eigen hand is opgetekend en geschreven.
Yen 45ste. Dat daarom de aanlegger voor zijn deel aan de heer verweerder 550 gulden 1 stuiver schuldig is.
Ten laatste dat de premissen (datgene wat voorafgaat) waar zijn.
Als conclusie stelt de heer verweerder hij zal worden 'geabsolveerd' van deze 'tomeraire' 'conventie' en voordeel, zodat gij zijn 'reconventie' als juist te condemneren beoordelen). En de verweerder te ontlasten volgens zijn (door de verweerder) conclusies aangegeven in zijn eis in zijn wederwoord, namelijk de betaling van zijn deel in de 550 gulden en één stuiver met daarbij het voordeel van de kosten van de conventie en reconventie aliasque omni meliori modo salva est (en dat alles op de beste wijze opgelost is).5'
EigendomMathijs Mattheij verkocht een goed aan Cristiaen Van Haren volgens een akte gemaakt te Lummen [België] op 28 mei 1697. Ze vermeldt verder ook Anna Frederici. De akte luidt als volgt: 'Mattijs Mattues draagt krachtens testament van zijn vrouw Anna Fredrix en na publieke toewijzing, over aan Cristiaen Van Haren: 1) Een bemdeken op de voort te Oosterhoven, palende Z. en W. de straat. 2) Twee plekjes erven, die Heijkens, naast elkaar gelegen, gescheiden met een veurle; palende Z. de straat; W. het broek; O. Simon Pauwls. Belast met 7½ gulden aan N. te Coirssel. Wie de koop vernadert moet de obtinent-koper schadeloos stellen van alle gedane kosten van akkeren, mesten, zaaien, e.a. Tot kopers last zijn nog: schrijfgeld, gicht, kaarsbranding. Lijcoop: een ton bier. Godsgeld: 5 stuivers. Op 2 mei 1697 kent Mattues de palmslag toe aan Cristiaen van Haren voor 270 gulden Brabants Luiks en 20 hogen. Getuigen: Jan Teunis en Jan van Bungen. Was getekend: Guill. Neven, secretaris Lummensis. Jan van Bungen hoogt af met 5 hogen. Getuigen: Jan Teunis en Peeter Iden. Was getekend: Guill. Neven. Na de kaarsbranding van 23 mei stelt Van Bungen, Cristiaen van Haren in zijn plaats.6' 
OverlijdenHij overleed na 28 mei 1697 te Hasselt? [België].7 

Familie

Anna Frederici ° circa 1627, + 3 feb 1692
Kinderen

bronvermelding(en)

  1. [S2] Parochieregisters Lummen, Rijksarchief Hasselt, boek 548, p.65.
  2. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 310, p.17.
  3. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, 1656, doopsels, p.205.
  4. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, 1658, doopsels, p.241.
  5. [S40] Schepenbank Hasselt - Civiel Luiks Recht, Rijksarchief Hasselt, dossier nr. 974.
  6. [S22] Schepenbank Lummen - Vrijheid - Gichten, Rijksarchief Hasselt, boek 60, 1687 - 1709, p.161v.
  7. [S22] Schepenbank Lummen - Vrijheid - Gichten, Rijksarchief Hasselt, boek 60, p.161v.

Mattheus Mattheij

IDnr.1379, ° 5 juli 1657
VaderMathijs Mattheij ° voor 1630, + na 28 mei 1697
MoederAnna Frederici ° circa 1627, + 3 februari 1692
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselMattheus Mattheij werd gedoopt op 5 juli 1657 te Hasselt [België] met als peter Arnoldus Liefsoons en Joannes Frederici en als meter Ida Hermans. De akte vermeldt: 'Pastoor Joannes Frederici vervangt Arnoldus Liefsoons.1' 

bronvermelding(en)

  1. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.119 (p.217).

Mechteldis Mattheij

IDnr.1364, ° 3 juli 1653, + voor 16 januari 1659
VaderMathijs Mattheij ° voor 1630, + na 28 mei 1697
MoederAnna Frederici ° circa 1627, + 3 februari 1692
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselMechteldis Mattheij werd gedoopt op 3 juli 1653 te Hasselt [België] met als peter Joannes Frederici en als meter Catharina Van Millen.1 
OverlijdenZij overleed voor 16 januari 1659 te Hasselt? [België]. De tekst vermeldt: 'Waarschijnlijk is ze reeds overleden voor de geboorte van de tweede Mechtildis.2' 

bronvermelding(en)

  1. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.68 (p.101).
  2. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.140 (p.259).

Mechteldis Mattheij

IDnr.1381, ° 16 januari 1659
VaderMathijs Mattheij ° voor 1630, + na 28 mei 1697
MoederAnna Frederici ° circa 1627, + 3 februari 1692
Stamkaartenafstammelingen van Arnout Fredrix [uitklapbaar formaat]
afstammelingen van Arnout Fredrix [boxformaat]
DoopselMechteldis Mattheij werd gedoopt op 16 januari 1659 te Hasselt [België] met als peter Paulus Boux de Vall en als meter Catharina Frederici.1 

bronvermelding(en)

  1. [S21] Parochieregisters Hasselt, Rijksarchief Hasselt, boek 289, p.140 (p.259).

Margareta Mattheus

IDnr.3699, ° voor 1650, + na 28 januari 1676
Stamkaartenkwartierstaat samensteller
DoopselMargareta Mattheus werd gedoopt voor 1650.1 
HuwelijkZij huwde met Ambrosius Opheij op 5 september 1671 te Beringen [België].2
OverlijdenZij overleed na 28 januari 1676 te Beringen? [België].3 

Familie

Ambrosius Opheij ° voor 1650, + na 27 mei 1701
Kinderen

bronvermelding(en)

  1. [S8] Parochieregisters Beringen, Rijksarchief Hasselt, boek 53, 1672, doopsels, p.35.
  2. [S8] Parochieregisters Beringen, Rijksarchief Hasselt, boek 53, 1671, huwelijken, p.108.
  3. [S8] Parochieregisters Beringen, Rijksarchief Hasselt, boek 53, 1676, doopsels.